(1e prijs gelijknamige verhalenwedstrijd van De Gelderlander)
Voor mijn lieve dochter (2019)
Ik heb in een televisiedocumentaire Jan Wolkers horen zeggen dat tijd helemaal niet bestaat. En ook, dat alles eigenlijk verleden is. Dat laatste klopt ook wel. Hetgeen ik nu schrijf is op dit moment alweer verleden tijd, voorbij. Op het moment dat ik de punt erachter plaats heeft de zin haar nu beleefd. Maar wanneer u haar leest kan ze ineens weer heden worden. Op die manier bekeken kan het ook zo zijn dat de tijd niet bestaat.
Op de vraag wat het jaar 2000 voor mij heeft betekend zou ik als eerste willen stellen dat het invullen van die twee nullen in allerlei daartoe bestemde vakjes toch een heel vreemde gewaarwording was. Het heeft op zich al iets totaal ongewoons, en brengt een heel andere sensatie mee dan de gewenning die aan het begin van elk jaar nodig is wanneer het laatste invulcijfer van het jaartal veranderd is, of zelfs wanneer een tiental wisselt. Nul nul, het lijkt zo onzinnig. Of je net zo goed niets invullen kon, maar dan zou men weer kunnen denken dat je het invullen vergat.
Ik ben achtendertig. Van ’62 om precies te zijn. Mijn oudste dochter is van ’87. Dit jaar begon zij aan haar middelbare schoolperiode. Op zich niets bijzonders, zij is niet de enige. De gymzaal zat dan ook stampvol met licht-grijzende ouders en zenuwachtige aspirant brugklassers, tijdens de welkomstavond die de scholengemeenschap voor haar nieuwe leerlingen organiseerde. De kinderen werd verzocht in een wijde halve kring op de vloer plaats te nemen, voor de ouders waren stoelen neergezet. Wij waren lekker vroeg aanwezig, zodoende zaten wij op de tweede rij, en kon ik over het blonde achterhoofd van mijn dochter (in het donker vagelijk herkenbaar door de warrige knot die zij op een toch wel speciale manier weet te fabrieken) het openingsspektakel van heel dichtbij waarnemen.
Ze hadden er echt werk van gemaakt. Licht en geluid, en een menigte enthousiaste reeds doorgewinterde eersteklassers zouden voor een spectaculaire show zorgen. Nu moet ik u eerst even van mijn tic vertellen. U kent het verschijnsel wel, van die mensen die bij de eerste de beste ietwat dramatische film naar de kleenex grijpen. Ik heb ook zoiets. Met een klein verschil, ik kan namelijk niet tegen massale blijheid. Carnavalsoptochten, wavend stadionpubliek, op accordeonmuziek voorthossende polonaiselopers, ik ga ervan huilen. En applaus, daar kan ik soms ook niet tegen. Ik heb dat al jaren en vraag me al net zo lang af waar het vandaan komt.
Die avond zat ik toch wat
onvoorbereid in de zaal. Ik voelde me als de meeste andere ouders, een beetje
nostalgisch, redelijk trots ook op mijn dochter temidden van alle andere
kinderen. Ik vond dat ze er mooi bij afstak met haar kunstige knot. Toen ging
het licht uit, de muziek zwol aan. Trefzekere spots werden gericht op de
vrijgehouden gymzaalvloer. Het geroezemoes verstomde. De kinderen kwamen op.
Buitelend en springend, sprankelend, flitsend, enthousiast, blij…
De ene na de andere salto volgde, afgewisseld met daverend applaus uit de
stikdonkere zaal. Mijn hart zat achter me en klapte mee, stampvoette. Voor me
zag ik mijn knotje zitten. In een flits wist ik dat dit het nuljaar was. Haar
nuljaar, mijn nuljaar. Onzinnig, alsof de tijd niet bestond was dit het moment
nul. Weg werd haar kindertijd gehuppeld (applaus). Weg werken mijn jonge jaren
gedanst (applaus). In een radslagensalvo knetterde mijn leven over in het hare
(applaus).
Mijn blouse zat te strak om de punten naar mijn wangen te kunnen brengen. Ik had niets anders in mijn zakken dan de uitnodiging voor die avond, gemaakt van een kwaliteit papier die geen vocht op wilde nemen. Ik kon niet anders dan het maar laten lopen, zonder snikken. En hopen dat het licht voorlopig niet aan zou gaan.
Het is een grote scholengemeenschap, gelukkig, met vele brugklassen. Alle leerlingen kwamen ruimschoots aan bod. Er werd nog gejongleerd, er werden circusachtige nummers opgevoerd. Het applaus begon wat te vervlakken op den duur en de kinderen vooraan op de grond begonnen wat te schuifelen. Ik begon wat droge grond te voelen. Nog een keer kwam het sterretje van de avond op om met haar bloedstollende kunsten de show af te ronden. Nog een keer daverde het applaus, begeleid door een fluitconcert. Maar op dat moment had ik mezelf alweer aardig in de hand, en toen het licht uiteindelijk aan ging verschilden mijn glimmende wangen niet al te veel met die van de moeder naast mij. Ze wiste het zweet van haar voorhoofd en lachte naar me; ‘Heet hé,’
Mijn dochter kwam een beetje stijf naar me toelopen. Toen ik haar vroeg hoe ze het vond haalde ze haar schouders op en vroeg of dat nu volgend jaar ook van vaar verwacht werd. Ik denk dat ze de slotscene nog op haar netvliezen had. Ben je gek, heb ik tegen haar gezegd. Terwijl ik wist dat dit nog maar het begin was.