Lieve Donna (2001)

Hier is iets gebeurd, en ik vind dat jij het recht hebt daarvan op de hoogte te zijn. Misschien is het zelfs mogelijk dat je terugkeert hier, nadat je deze brief gelezen hebt. Wat mij betreft ben je welkom dat te doen – je weet dat jouw vertrek niet mijn keuze was – en eerlijk gezegd reken ik op jouw komst, want:

Als jij niet was weggegaan, had ik me niet zo gruwelijk verveeld. Als ik me niet zo gruwelijk had verveeld, had ik nooit de gezegende ingeving gehad om tegen die gammele deur van dat schuurtje achter het café te duwen.

Lieverd, je herinnert je toch nog wel het café? Die rustieke plek langs de weg, met die leuke nostalgische speeltuin en de twee ezels? Natuurlijk weet je dat nog, we hebben meer dan eens ons brood gedeeld met die dames. Schonkig-balkend en zo grijs als wij stonden ze daar bij het kapotte hek, saamhorig, wanneer wij zondags rond het middaguur de uitspanning bereikten. Ze zijn al tijden weg, Donna. Gestorven of naar een betere plaats vertrokken, zoals jij. Wie zal het zeggen? Althans, dat dacht ik, toen ik ze niet meer zag en later op het terras dat lelijke oranje bord van de makelaar verscheen. Ik ben er nog vele zondagen langsgelopen, en telkens lag de onderneming er havelozer bij; de speeltuin overwoekerd door braam en vele klimopsoorten, deed in de zomer nog aan doornroosje denken, maar de ramen van het café kijken nu spookachtig en het pannendak van de feestzaal erachter moet wel op instorten staan, zo hangt het door als de rug van een oude afgeroste ziel. Ik weet niet precies waarom ik er nog elke keer stopte om mijn boterham te eten. Niet langer bij het hek – dat inmiddels ook is verzakt en vrije toegang geeft tot de weide achter het gebouw – maar op het bankje onder de notenboom.

Vergeef me mijn uitvoerigheid, mijn liefste, ik wil je niet vermoeien. Het is dat ik ‘de zaken op een rij moet krijgen’ zoals papa het mij altijd wist te zeggen, wanneer ik van de hak op de tak en oververhit van onze avonturen wilden verhalen, juist op een moment dat hij met zijn voeten op de stoof en een boek op schoot bij de haard zat. Alles, van het begin tot het onwaarschijnlijke einde van deze belevenis, moet nog een plek krijgen. Toch wilde ik niet langer wachten en jou berichten, engel, want ik heb het gevoel dat de tijd dringt. Maar ik zal pogen er een leesbaar geheel van te maken, al ben ik de woordkunst niet meester zoals jij dat was in jouw tijd.

Ik zei al dat ik me vergiste, al kan ik het zelf bijna niet geloven. Deze zondag kwam ik met natte voeten aan en twijfelde of ik zou gaan zitten, want zelfs dicht tegen de stam van de Walnoot drupte de regen op mijn bankje neer. Ik moet daar wel een beetje dom hebben staan rondkijken. Eigenlijk was ik op dat moment zelfs blij dat jij er niet was om mij daarop te berispen. Jij was dan ook degene met daadkracht, van ons twee. Jij zou niet hebben geaarzeld en precies weten wat te verkiezen was; natte rokken, staand receptie houden of met honger rechtsomkeert gaan. Daar stond ik dus aan te denken, toen ik die schim zag, tussen de struiken bij de weide achter het huis. Ik denk dat je trots op mijn tegenwoordige besluitvaardigheid kan zijn, Donna. Ik heb mijn brood in de tas gelaten en ben over de resten van het hek gestapt. Het was inderdaad één van ‘onze’ twee ezels. Dat bleek nadat ik het stuk hoog gras langs de greppel en vervolgens achter de struiken bij het huis had doorwaad. Daar, waar de weide grenst aan het achtererf stond zij op mij te wachten. Ik herkende haar meteen, aan haar zachte ogen en fluwelen neus, die zonder korsten of zweren was dit keer. Hoe vreemd ook, oogde ze gezonder dan ooit. Kan zo’n dier wel overleven zonder bijvoeding of verzorging, een jaar lang? Dat was mijn eerste gedachte, terwijl ik de boterham uit mijn tas pakte en ze achter me aanliep naar het afdakje bij een kleine schuur, die het achtererf scheidde van de weg waarover ik even daarvoor was aangekomen. Vreemd hoe een paar meter in oppervlakte een totaal andere wereld kunnen verbergen, nietwaar? Het dier at uit mijn hand als vroeger en ik vroeg me juist af waarom wij nooit eens waren binnengegaan in dit gebouw, toen lange vingers van een gruwelijke angst zich rond mijn hart vastgrepen. Mijn hemel, wat als het andere dier hier ook was? Wat als ze ergens lag, verstopt en overwoekerd? Ik had wel op het arme wezen kunnen trappen op mijn tocht door onkruid en hoog gras, om het huis heen! Mijn schrik was zo groot dat het laatste stuk brood door de lucht vloog omdat ik mijzelf vast moest grijpen. De ezel trippelde er achteraan, om vervolgens weer in het struikgewas te verdwijnen. Dat is wat ik aanneem! Omdat het de enige logische verklaring is. Ik had namelijk mijn ogen gesloten, een minuutje maar, om te bekomen van de opwinding die onder mijn jas bonkte. Ik hoorde haar kleine hoeven op de mossige stenen een stukje naar links gaan. En toen ik opkeek was ze weg, Donna.

Mij overviel op dat moment een zware droefheid. Ik wist dat ik haar nergens hoefde te zoeken, omdat datgene wat weg is, werkelijk weg is. Toch? Dat ik haar mijn boterham heb kunnen geven was geen troost. Ik was weer alleen. Het was of het toen pas goed tot me doordrong, lieve, hóe alleen ik feitelijk was. Nee, ik zeg dit niet als verwijt, schat. Ik weet nu wel dat het niet anders kon. En ik héb je toch uiteindelijk geholpen? Het recept – dat stukje papier, dat aanvoelde als een doodvonnis en brandde in mijn handen – heb ik ingeleverd. De kleine witte pillen – een last, te zwaar voor een mens – heb ik naar huis gedragen in mijn tas. Ik heb ze vermalen en vermengd. Expres niet allemaal tegelijk met je vla, niet met je rijstepap en niet met je vier-uur-soepje. Omdat je me had gezegd, het niet van te voren te willen weten… Ik heb me toch aan jouw regels gehouden? Meegewerkt aan datgene wat ik niet wilde, niet kon verdragen? Dat ik er voor koos ze één voor één door je thee te roeren, hun smaak lichtjes verstrengeld met kaneel of zoethout, jouw lievelingssmaken, bewijst hoeveel ik van je hield. Dat ik hierdoor moest aanzien hoe je langzaam, langzaam wegzakte – elke dag een beetje verder, een beetje dieper – in plaats van voor de snellere manier te kiezen, zegt toch dat ik alles voor je overhad? Je zou het gemerkt hebben, Donna, als ik ze allemaal tegelijk had gegeven!

Vergeef me mijn emoties, lief. En lees nog een moment verder als je kunt. Ik ben niet rechtstreeks naar huis gegaan, na mijn ontmoeting met Sybil 2. Ja, zij was het, ze had dat vlekje boven haar oog. Ik weet wel, dat jij het hierin niet met me eens bent en vond dat de dieren zó op elkaar leken dat ze wel eeneiig moesten zijn, zoals wij. Ik weet niet eens of de kwestie ‘eeneiigheid’ bestaat in een dierenlichaam, en ga het ook niet opzoeken. Toch geef ik je deze niet toe. Zij was het. Toen ze weg was – en ik ervan overtuigd was dat ze weg-weg was – keek ik, teruggeworpen op mijn intense verveling, om me heen en zag de smalle schaduwreep op de deur van het schuurtje. Ik heb wederom niet getwijfeld. Binnen was het donker; er waren geen ramen en de deur zakte direct nadat ik hem losliet terug tot op de kier die ik vanonder het afdak had gezien. Op de tast vond ik haar, ze lag in de hoek rechts achterin. Haar lichaam onder de vacht voelde koel, maar veerkrachtig aan. Er waren geen vliegen en er zweemden frisse kruidachtige geuren in haar tombe, zoals die van kaneel of zoethout; ze kon er nog niet lang hebben gelegen. Onder haar kop, tussen haar voorpoten vond ik de kruik. Er lagen meer stenen flessen op een stapel in de andere hoek, dat zag ik toen ik nog een keer omkeek voor ik de deur weer achter me dicht liet vallen. Het waren door de café-eigenaren afgedankte jeneverkruiken, zonder kurk of dop. Anders dan het exemplaar in mijn tas, dat verzegeld was en voorzien van een inscriptie, in plaats van een etiket.

Lief zusje, je weet dat ik nooit in wonderen, anders dan die we dagelijks meemaken en niet meer als zodanig beschouwen, heb willen of kunnen geloven. Jij was het meest spiritueel aangelegd van ons allemaal. ‘Mijn droomprinses’ noemde mama jou, ‘Tinkerbel’ zei papa. Voor mij hadden ze geen namen bedacht, of je moet ‘stil, Sybil’ aan elkaar willen schrijven.

De kruik uit mijn tas staat hier voor mij op tafel, liefste. Het zegel en de kurk heb ik al verwijderd. Twee glazen –theeglazen, voor de zekerheid – heb ik al gevuld. Het jouwe staat klaar, op jouw plek. Volgens de tekst die in het aardewerk geponst staat kan deze drank niet anders dan geliefden samenbrengen.

Ik hoop je nu heel snel weer te zien, Donna. Hier of daar.

Je Sybil

Doetinchem, In een bijgebouw van het leegstaande perceel aan de Zelhemseweg, voorheen bekend als café Halfweg, zijn het levenloze lichaam van een bejaarde vrouw en het lijk van één van de twee verwilderde ezels gevonden, die de gemeente daar oogluikend heeft laten rondlopen, sinds de eigenaren het café en aangelegen woonhuis verlieten. De identiteit en doodsoorzaak van de vrouw zijn nog niet bekend. Van de andere ezel is geen spoor gevonden. De politie stelt een onderzoek in.

Geef een reactie