We waren druk aan het slepen, met de grote verstelbare leunstoel, het kastje voor de tv en de kleine eettafel met vier stoeltjes. Diezelfde middag zouden we nog een keer terugrijden, om bij zijn dochter het grote bakbeest van een televisie op te halen, het koffiezetapparaat en nog wat dingetjes die ze had weten te bemachtigen voor haar behoeftige vader. Veel past er sowieso niet in zijn kleine woon-slaapkamer met keukenblokje en douche. Hij had wel het geluk op de benedenverdieping van het verpleegtehuis te worden geplaatst, na zijn ontslag uit de revalidatiekliniek. Op dat moment zie ik hem worstelen om in zijn rolstoel de bocht te maken van de woonkamer, door de tuindeur in de slaapkamer, om buiten te komen. Met één werkend been en één arm valt dat niet mee.
‘Wacht even, Soral, dan
help ik je toch.’ Ik doe mijn best om de stoel met hem erin iets op te tillen
aan de handvaten, zodat ik hem kan helpen de draai te maken om daarna over de
drempel te gaan. De deur is een schuifdeur, dat scheelt. Ik kijk neer op zijn
kalende kruin. Van zijn wilde donkere haardos is niet veel meer over dan wat
vettige slap hangende gemêleerde sprieten. Veel te lang. Hoewel hij zijn haar
altijd lang droeg, met een zwierige hoed of een vettig petje erop, net naar
gelang zijn bezigheden en zijn gemoedstoestand die dag.
‘Grmbl**mme.’ Een serie hartgrondige vloeken en onverstaanbare klanken zijn
mijn antwoord. Maar het lukt uiteindelijk toch, en even later roken we samen
een sigaretje (dat ik eerst heb gedraaid – wie gaat dit nu dagelijks voor hem
doen?) in de kleine tuin met uitzicht op de talloze ramen die vier verdiepingen
hoog vanuit alle richtingen donker en leeg op ons neerzien.
Soral had ik een kleine
tien jaren terug ontmoet, toen hij met zijn verende gang en open blik en met
zijn werkkleren nog aan mijn restaurant en mijn leven binnen kwam lopen.
‘Doe mij maar een biefstuk. Met jus, zoals het hoort graag, schoonheid!’ We
waren meteen vrienden. We begrepen elkaars humor en elkaars zwakheden. ‘Jij
vette pad, kom van je stoel en doe er iets aan!’ heeft hij me eens toegeroepen,
toen ik jeremieerde over mijn faillissement en mijn huwelijk dat ten onder ging
aan talloze grote en kleine zorgen. In de jaren daarna, toen ik op een camping
woonde die ook wel ‘het rovershol’ werd genoemd heeft hij me niet in de steek
gelaten. En, hoewel geheel het land van Maas en Waal in de veronderstelling was
dat wij romantische banden smeedden, bleef het ook na mijn scheiding bij een
waakzame kus op de wang op mijn verjaardag. Nooit meer. Maar wat is intimiteit?
Wat is houden van? Met Pasen stuurde hij een keer een sms-je. ‘Ik ben in het
land, kom Paasbiertjes drinken in het cafeetje!’ Ik wilde niet, ik was zwaar
depressief en wist geen weg uit de situatie die me zo slecht beviel. In de
schuldsanering met mijn jongste zoon, toen een jaar of zeven en mijn dochter
die al niet meer thuis woonde, maar zich toch geroepen voelde de stookolie voor
mijn caravan te betalen. Dus kwam hij me halen. Hij was toen al druk bezig met
de voorbereidingen van zijn definitieve vertrek. Naar Gambia. Daar werd hij verliefd en daar was het leven
goed, had hij ontdekt. En hij zou het voor een dorp vol Gambianen nog veel
beter maken! Vatte het plan op om een kippenfarm te starten. Dus sleepte hij
mij mee om in een gehucht in België een graanmolen te gaan bezichtigen, die
daar te koop stond. Want kippen moeten eten. En eieren leggen. Een andere keer
bezochten we een prachtige biogas-boerderij. Soral vloog heen en weer, luisterde
en leerde en keek en maakte plannen. In looppas.
Op het moment dat hij zijn schepen letterlijk achter zich had verbrand, door het schip waarop hij woonde en werkte te verkopen, gaf hij een feest voor vriend en vijand, van de opbrengst van de motor. Daarna betrok hij een pensionkamer in een naburig dorp, voor de tijd die hij nog nodig had om zijn resterende zaken in ons land af te handelen. Voor het avondeten nodigde ik hem met graagte in mijn caravan uit. Dat waren relaxte weken. Een enkele keer viel hij na het eten in slaap op mijn bank. Met de kat op zijn buik.
We hebben gepraat en gelachen, en ook gezongen en gedanst in de vele cafeetjes waar hij me mee naar toe sleepte. Om zo de donkerste periode in mijn leven van een diepe glans te voorzien.
En omdat je het lot niet kan ontkomen introduceerde hij mij vlak voordat hij voorgoed naar Afrika vertrok bij Lambert. Weduwnaar en kroegbaas van het café waar hij een pensionkamer huurde en met wie hij inmiddels bevriend was geraakt.
Ik weet nog dat ik kort daarna Soral een sms stuurde met de vraag: Denk jij dat het een goed idee is als ik Lambert beter wil leren kennen? Ik ging blind op zijn antwoord af. JA. Met hoofdletters inderdaad.
Zo ging ons beider leven verder. Soral trouwde in Afrika, en ik trouwde met Lambert. We spraken elkaar niet of nauwelijks. Dus keken Lambert en ik elkaar met angstige ogen aan, toen we na enkele jaren te horen kregen dat Soral terug in het land was en in het ziekenhuis lag met een zware beroerte. Het bleek dat hij de beroerte in Gambia kreeg, en dat zijn familie en vrienden daar dat niet goed hebben opgepakt. Hij heeft weken zonder goede medische hulp liggen wachten tot een Nederlandse kennis hem op het vliegtuig zette. Met een briefje op zijn overhemd gespeld waarop zijn naam en de plaats Den Bosch stond. Want niemand voelde zich verantwoordelijk voor evt. vorderingen van Belastingdienst of andere instanties. Persoonlijke bezittingen waren zijn paspoort en een pakje zware shag.
Dus viel er helaas in de opvolgende weken weinig meer te revalideren, hoe hij ook zwoegde en ploeterde. Er was geen vooruitgang waar te nemen. Dus werd voor Soral, die juist zestig geworden was, een plaats gezocht in een verpleegtehuis. Met tachtigjarige medebewoners. Onze harten braken. We bezochten hem in het ziekenhuis en in het revalidatiecentrum en namen hem dagjes mee naar ons huis. En nu brachten we hem hier naar zijn woning. In het tehuis.
Zijn dochter en mijn man
zijn binnen bezig met het installeren van spulletjes en het vullen van zijn
kledingkast. Soral zit met zijn rug naar mij toe in zijn rolstoel in de kleine
tuin en rookt zijn sigaretje. Ik kijk naar hem vanaf het bankje bij de
schuifdeur naar de slaapkamer. Nooit meer lopen. Nooit meer praten. Nooit meer
dansen, denk ik. Nooit meer een of andere slampamper zeggen waar het op staat. Hij
heeft al weken geen enkel woord gesproken, Tegen niemand. Behalve een
intuïtieve vloek om de haverklap. En dan draait hij zich moeizaam met zijn
stoel om naar mij. Ik zie de tranen in zijn ogen. Hij lijkt zich bovenmenselijk
te concentreren. ‘Voorbij.’ Zegt hij dan. Heel langzaam en heel duidelijk. Hij
maakt een vaag gebaar om zich heen. De lange askegel valt van zijn sigaretje. Meteen
lopen mijn ogen over.
‘Nee Soral, nee! Je bent niet voorbij,’ zeg ik. Maar ik weet beter. Hij knikt
en zegt het nog een keer.
‘Voorbij.’