Dorst naar de Maas

Weer woon ik alweer zeven jaren in de buurt van de Maas. Ik loop er met mijn kleindochter in het wagentje weleens langs, en vaar er met het pontje Vierlingsbeek-Bergen overheen als we boodschappen gaan doen over de landsgrens. Maar hier heeft de Maas geen geelverlichte tunnel, waar je aan het einde niet moet vergeten gas bij te geven, zoals mijn rijinstructeur mij honderd jaar geleden leerde. En hier heeft de Maas geen haven met een Metrostation en een echte markt. Hier heeft de Maas wel zeer bijzondere Maasheggen, kortelings nog uitgeroepen tot oudste cultuurlandschap van Nederland. Maar zeg nou zelf, dat zijn toch altijd nog geen Rhoonse Grienden waar ik met mijn jonge kinderen voor- en achterop naar toe fietste, om daar lange middagen aan het water door te brengen.

Hiervoor woonde ik een aantal jaren in het land van Maas en Waal, precies op het smalste stuk tussen de rivieren, vlakbij de sluis die een verbinding maakte. Een prachtig gebied met ruisende dijken, bruidsakkers vol appel- en perenbloesem. Hoe geweldig! Maar nergens vond ik iets dat leek op mijn Hoogvlietse Ruige plaat bos onder een mooie stalen Spijkenissebrug, waar ik als kind urenlang kon struinen en spelen.

‘Ben aan de Maas geboren, daar heeft mijn wieg gestaan. Later ben ik gaan zwerven, goed is het mij gegaan!’ Of ‘Ben je in Rotterdam geboren, op het Noord plein of Katendrecht, dan kun je van geen vreemde horen, dat hij van Rotterdam iets zegt!’

Beide liedjes zingen in mijn hart. Waar ik ook heb gewoond, wat ik ook heb gedaan, er blijft een schrijnende dorst naar mijn stad aan de Maas bestaan. Voordat ik naar Maas en Waal vertrok woonde ik een tijd lang in de Achterhoek. Daar stroomde geen Maas, behalve door mijn bloed. Ik heb er met plezier gewoond, net als op alle andere eerdere en latere plaatsen waar het leven mij bracht. Het is er ook mooi en de mensen uit de streek zijn vriendelijk en ontvankelijk. Dat bleek vooral toen ze mij als vrijwilligster in dienst namen bij het lokale radiostation. Om het Doetinchemse nieuws te lezen. Zie je het voor je? Of beter: hoor je het al?

Ben je eenmaal Rotterdammer dan is dat voor altijd. Dat gaat nooit meer over, vertel ik de gasten van onze vakantieboerderij tegenwoordig, als ze concluderen dat ik hier ‘zeker niet vandaan’ kom?

Misschien geloof je het niet als ik je vertel dat ik met mijn ogen dicht en zittend in mijn stoel, na al die jaren nog over de markt kan lopen. Dat ik een grote puntzak dikke frieten met mayonaise erop haal bij Bram Ladage, of een Kroepia bij de meest sympathieke loempiabakker van de wereld met zijn grote ketels vol heet vet. Verderop haal ik vrolijke lapjes om kussens van te naaien, met ritsen en garen en band. Als het zaterdag is dan ga ik door naar het achterste deel voor de rommelmarkt. Daar kun je nog broderie blousejes vinden met ‘paarlemoeren knoopies’. Als je geluk hebt. En daarna, als je nog een hand vrij hebt laat je je bij de plantenwagen verleiden om voor vijf Euro een of twee of drie enorme kamerplanten mee te slepen. Hop naar de Metro. Als je met zijn tweetjes bent dan kun je die ander nog een zakje vers gebrande warme nootjes laten kopen voor onderweg. Ik kan ook met mijn ogen dicht naar Zuidplein. Daar kocht ik met oma altijd een halve rookworst bij de Hema, of een garnalenkroket bij het loket op de hoek voorbij het martje. Op het martje kocht oma mijn eerste Wrangler spijkerbroeken en ikzelf later samen met de vader van mijn kinderen in 1978 de verlovingsring met zeven granaatjes, die mijn dochter nu draagt. In de Ahoy gingen alle kinderen uit Rotterdam en omstreken naar jeugdland, en later ging ik er eens naar de wielerzesdaagse, met in de pauze een optreden van Andre Hazes. Toen hij nog weer later echt beroemd was stond hij daar opnieuw en mochten mijn vriendin (die van de zesdaagse) en ik als fans van het eerste uur met de limousine mee naar de afterparty, in nachtclub Tiara. Maar wacht eens, dit ging toch over Rotterdam en dorst? Jazeker. En André Hazes, dat was de enige  Amsterdammer die ik gekend heb met een groot Rotterdams hart. Ja oké, ook met een schroeiende dorst.

Rotterdammer, dat kun je dus gewoon worden, ook als je er niet geboren bent. Kijk naar mijn kleindochter van nog geen twee jaren oud. Geboren op de grens van Limburg en Noord-Brabant, zonder zachte G. Sterker nog, een van haar eerste woordjes was koekie. En als je vraagt: waar zijn de koekies? Dan wijst ze en zegt: doosje. Zij wordt dus zogezegd tweetalig opgevoed. Maar ze luistert al dorstig naar oma’s verhalen. Over vroeger, en over Rotterdam. Die onovertroffen havenstad aan de Maas. Waar ik dus niet – ik durf het bijna niet te zeggen – waar ik dus niet geboren ben.

Geef een reactie