De zaal zat vol genomineerden met aanhang. Wij zaten op de voorlaatste rij, achter ons waren nog slechts twee stoelen vrij. Toen zij binnenkwamen. Luidruchtig, juist na het openen van de bijeenkomst door de voorzitter. Na vreselijk veel vijven en zessen had hij zijn nukkige vrouw eindelijk van haar rollator los en op haar stoel achter mij. Toen begon het wrijven, over mijn rug, en het trekken aan mijn haarspelden. Afgewisseld door fluiten, voetklepperen en een zoen op mijn kruin. Telkens gevolgd door ‘niet doen, Aaltje.’ Tot hij naar voren mocht en zachtjes achter mij klonk: ‘Och, mijn jongen.’